Muis en Krekel liepen over een kronkelig zandpad. Ze zeiden niets. Het waaide hard, ze hoorden de takken klapperen in de wind en in de verte hoorden ze de zee soms bulderen. Krekel luisterde of ze haar eigen voetstappen kon horen op het pad. Het zand waaide in hun gezicht en liet striemen achter op hun lijfjes. Om te voorkomen dat ze zand in hun ogen kregen, keken ze naar beneden, naar hun eigen voeten, oplettend of ze niet over een tak struikelden die door de wind was afgebroken. Of per ongeluk op een niets vermoedende Mier gingen staan.
Muis zuchtte, zo zacht dat ze het bijna zelf niet doorhad. Wat zeg je, riep Krekel om boven het geluid van de wind uit te komen. Muis hief verbaasd haar gezicht op. Ik zei niets, riep ze terug. Toch hoorde ik wat, riep Krekel. Ik zuchtte alleen maar, antwoordde Muis. Dan hoorde ik dat, riep Krekel, waarom zuchtte je? Muis was het roepen zat en wenkte Krekel om mee te komen achter haar aan. Ze liepen het pad af en daar, in een kring van grote Beuken, lag een holle boomstam. Muis en Krekel liepen naar binnen. Zo, zei Muis, hier kunnen we elkaar tenminste weer gewoon verstaan. Krekel knikte, het maakte haar niet veel uit, ze hoorde alles toch wel.
Waarom ik zuchtte, zei Muis… tja… goede vraag! Ik vind het heel fijn om te zuchten. Net of ik dan mezelf wat meer kan voelen. Soms als het buiten zo onrustig is, word ik altijd zo bang, zo bang om naar buiten te gaan. Door de harde wind kan ik niet horen of er gevaar dreigt, moet ik opletten of ik nergens over struikel, moet ik mezelf en mijn kinderen warm houden, vind ik soms dagen geen eten. Ik moet dan heel alert zijn en ik weet nooit of we het overleven. En dan, dan verlang ik naar het rustige voorjaar; een blauwe lucht, de warmte van de zon, knoppen aan de bomen, eten genoeg. Dan kan ik weer opgelucht ademhalen. Ook al ben ik heel druk met het voeden van mijn kinderen, het lijkt net of dat vanzelf gaat.
Krekel had heel aandachtig zitten luisteren naar Muis. Hoe zou het zijn, vroeg ze, om wat vaker en dieper te zuchten als je zo bang bent? En dat je bij iedere inademing voelt hoe je lijf steeds wat ruimer en groter wordt? En dan pas naar buiten te gaan. Probeer maar, zei Krekel, we kunnen niet eeuwig in deze boomstam blijven zitten. Muis zuchtte, het klonk een beetje mal, maar ja, ze had wel gekkere dingen gedaan. Ze nam een diepe teug, en nog één, en nog één, en nog één. Net zo vaak tot ze voelde dat ze groot genoeg was om de stap naar buiten te durven zetten. Ze voelde hoe de wind door haar vacht blies en haar bijna optilde. En in de ruimte die ze toen binnenstapte, was ze nog niet eerder geweest.